Yogaschool Joos wil u te Dendermonde en omstreken door middel van yoga, asana's en meditatie begeleiden in uw groei naar meer bewustwording en vormkracht.

Het hartcentrum: kenmerken, ontwikkeling en sociale betekenis

De wezensdelen van de mens

De mens heeft behalve een fysiek lichaam nog drie andere lichamen. Deze vier lichamen van de mens worden wezensdelen genoemd. De term vindt zijn oorsprong in de antroposofische inzichten van geestesonderzoeker en spiritueel leraar Rudolf Steiner.

Zo heeft de mens een ik of zelfbewustzijn, dat ook zijn geestelijke, onsterfelijke kern is. Het is het wezensdeel dat hem onderscheidt van de dieren, planten en gesteenten. Het zelfbewustzijn maakt dat een mens weet heeft van zichzelf, dus dat hij zichzelf bewust is. Het maakt het hem ook mogelijk aan zichzelf te werken, zich te ontwikkelen, met als doel almaar vrijer te worden van allerlei bindingen. Het stelt hem in staat te scheppen, te creëren.

Daarnaast bezit de mens een bewustzijn of ziel. Dit deel van de mens wordt ook met de vakterm astraallichaam aangeduid. Het is de zetel van de gedachten, gevoelens en wilsuitingen. De gedachten situeren zich in het gebied rond hoofd, hals, nek en schouders. Dat gebied kunnen we zien als de denkpool van de mens. De menselijke gevoelens zijn vanuit geesteswetenschappelijk standpunt eerder ter hoogte van het fysieke hart, de longen en de flanken van de mens gelokaliseerd. Het is de gevoelspool van de mens. De wilsuitingen ten slotte bevinden zich zielsmatig veeleer ter hoogte van de buik, waar ook het spijsverteringsstelsel gelegen is. Net als zijn geest sterft de ziel niet na de dood van de mens. Het bezit van een ziel heeft de mens gemeen met de dieren, die ook over een (groeps)ziel beschikken.

Het wezenlijke kenmerk van de ziel is dat zij zich wil ontwikkelen, uitbreiden en in een opbouw wil komen. Voorlopig is de mens doorgaans nog dromend in zijn gevoelsleven en eerder zelfs slapend in zijn wilsleven. Op het gedachteleven heeft de mens nog het meest grip. Het is dan ook vandaar, dus vanuit het denken, dat hij de mogelijkheid bezit zich sturend te ontplooien, en een gunstige invloed op gevoels- en wilsleven kan uitoefenen. Het dromende gevoelsleven doelt op het gegeven dat de mens zich zonder scholing weinig echt bewust is van zijn gevoelens en van hoe ze ontstaan. Bovendien is het lastig om er op in te grijpen, ze te sturen. We kunnen het ons zo voorstellen: hoe moeilijk is het niet om voor iemand die we onsympathiek vinden oprecht positieve gevoelens te ontwikkelen.

De wilspool is normaliter nog moeilijker toegankelijk. De karmische wilskrachten wellen op vanuit de onderromp/buikholte en bepalen ons gedrag zonder dat we er erg in hebben. We krijgen zonder scholing geen grip op onze wilskrachten.

De mens die hier op aarde leeft, ademt en beweegt. Hij beschikt duidelijk over levenskrachten, dat zijn in feite vormende krachten die zijn fysieke lichaam onderhouden. Daar kunnen onder worden verstaan: onbewuste en ritmische processen, zoals de ademhaling, de bloedsomloop, het lymfatische systeem, de spijsvertering, de voortplantingsprocessen, maar ook het immuunsysteem, ons 'instinct' en ons temperament, ons geheugen, onze herinneringen en ons geweten. De medische wetenschap houdt (nog) geen rekening met de grondslag van deze krachtstromen. Met een vakterm heet dit wezensdeel etherisch lichaam of etherlichaam. Ook dieren en planten hebben een etherlichaam, waar ze weliswaar en in tegenstelling tot de mens geen toegang toe kunnen hebben. Het etherlichaam vormt de verbinding tussen het ik en het bewustzijn enerzijds en het fysieke lichaam anderzijds. Wij staan als mens met onze etherlichamen voortdurend in verbinding met elkaar.

Het ‘laatste’ wezensdeel van de mens is zijn fysieke lichaam. Het gaat dan over de zichtbare, tastbare delen van de mens, over de materie waaruit hij bestaat: vlees en bloed, de andere lichaamssappen, zenuwen, hersenen, huid, haar, nagels en het gebeente. Het fysieke lichaam heeft zijn natuurlijke behoeften. Het wil bijvoorbeeld eten, drinken of slapen. Als het pijn of jeuk heeft, wil het daarvan verlost worden. De mens laat zijn fysieke lichaam en etherlichaam los bij de dood. Het fysieke is tevens het enige ‘lichaam’ dat gesteenten bezitten.

De chakra’s en het hartchakra

In de yoga worden zeven plaatsen onderscheiden waar de vormende levensenergie die in het universum leeft op het fysieke lichaam van de mens aangrijpt. Deze energie wordt met een vakterm ether en in het Sanskriet ook prana genoemd. Elk van deze zeven plaatsen of energiecentra wordt met een eveneens Sanskriet woord chakra genoemd, hetgeen ‘wiel’ betekent. Een ontwikkeld en actief chakra geeft namelijk de gewaarwording van een draaiend wiel.

Het vierde energiecentrum dat ter hoogte van het fysieke hart, de longen en de borstwervelkolom ligt, wordt anahata-chakra of hartchakra genoemd. Anahata betekent klank zonder aanslag, een klank die op een geheimzinnige manier uit zichzelf klinkt.

Dit chakra staat centraal tussen de drie bovenste (sahasrara-, ajna- en vishuddha-chakra) en de drie onderste chakra (manipura-, svadhisthana- en muladhara-chakra). Het bekleedt dus een middenpositie. Het verbindt en zorgt voor een evenwicht tussen geest met materie, hemel met aarde, denken met willen. Het chakra heeft de bedoeling en de kracht de mens in een evenwicht te brengen. Dat evenwicht brengt een bepaald etherisch ‘geluid’ voort en daar verwijst het woord anahata naar.

Het hartchakra of hartcentrum wordt door geestelijk leraar Heinz Grill uitgebeeld met een cirkel met een punt in het midden. Dat punt staat dan voor het “Ik” van de mens.

Hoe kunnen we nu het hartcentrum verder in een ontwikkeling brengen en wat bereiken we daar dan mee?

Het is bij het hartcentrum dat het Ik van de mens zijn ‘zetel’ heeft. Het is aldus de plaats van het Zelfgevoel van de mens. De mens ervaart zich ter hoogte van het hartcentrum bij zichzelf. Als we het hartcentrum ontwikkelen, ontwikkelen we tegelijk ook ons Ik, ons Zelf. Door met nieuwe ideeën aan te slag te gaan, komt de mens in een ontwikkeling, een vooruitgang.

Die nieuwe ideeën kunnen we ook aanduiden met de termen inhouden of gedachten.

Met ideeën, inhouden of gedachten bedoelen we hier geestelijke gedachten. Dat zijn universeel-geldende waarheden die ook logisch zijn en niet aan enige vorm van polariteit onderhevig. Zij zijn noch goed noch slecht, maar universeel waar. Deze gedachten leven als realiteiten in de zogenoemde geestelijke sfeer. Deze geesteswereld is een onstoffelijke, voor de fysieke zintuigen onzichtbare wereld waarvan de werking zich evenwel in de fysieke, zintuigelijk waarneembare werkelijkheid op aarde laat gelden.

Geestelijke of spirituele gedachten zijn rein en goddelijk van oorsprong. Het zijn werkelijk lichtkrachten die leven in het universum, meer bepaald in de Zonnesfeer. Ze komen tot de mens via imaginatie of via een geestelijk leraar of geestesonderzoeker. De mens kan dan op zijn beurt deze gedachte verder doordenken, zodat ze in een levendigheid komt en verder op aarde kan worden verwerkelijkt.

zijn beurt deze gedachte verder doordenken, zodat ze in een levendigheid komt en verder op aarde kan worden verwerkelijkt.

Het hartcentrum als een van de etherische regio’s waar ons bewustzijnsleven zich afspeelt, ontwikkelt zich doordat we nieuwe gedachten van buiten ons opnemen. Dit kan door die gedachten of gedachte te lezen, te formuleren en vervolgens dóór te denken. Met denken wordt bedoeld beeldend, voorstellend en omschrijvend denken en dóórdenken. We blijven dan met het denken bij die specifieke gedachte tot we ze klaar en duidelijk voor ogen hebben.

Het is een denken dat zich verbindt met iets wat buiten de mens staat, namelijk met een gedachte. Het denken is dan lichaamsvrij, omdat de mens bij die vorm van denken niet vanuit zichzelf, vanuit de eigen denkwereld vertrekt. Om voorstellend te denken, dient de mens namelijk de waarneming allereerst naar buiten te richten. Hij ‘beweegt’ zijn waarneming als het ware naar de gedachtewereld toe. Hij laat daarbij ook het lichaam en zijn eigen innerlijke wereld ietwat los.

Het voorstellende denken staat tegenover wat we kunnen noemen: het intellectuele denken, het denken vanuit de eigen denkwereld. In dat geval vertrekt de mens vanuit wat hij kent, wat hij aan kennis heeft verworven. Intellectuele gedachten situeren zich vlakbij het lichaam, vlakbij de hersenen. De mens vertrekt dan niet van buiten maar vanuit zichzelf. Deze vorm van denken is een lichaamsgebonden denken.

Door van buiten het lichaam te vertrekken, kan de mens echter iets nieuws opnemen. Een nieuwe gedachte met name. Die nieuwe gedachte werkt in die zin opbouwend, op alle wezensdelen van de mens, net omdat zij van buiten komt. Wat de mens al vroeger opgenomen heeft, kan hem niet meer verder opbouwen. Wat hij nieuw opneemt, kan dat wel.

Als we een reeks logisch opeenvolgende gedachten vormen, vertrekkend vanuit één gedachte of idee, kunnen we tot een zogenoemde ‘voorstelling’ komen. Daarvoor moet, zoals al eerder gezegd, de waarneming eerst naar buiten worden gericht. Daarmee wordt dus bedoeld: je richt je denken en brengt het weg van het lichaam, zodat het lichaam even ‘zwijgt’. Vervolgens creëer je een beeld in je bewustzijn van een bepaalde gedachte. Dat beeld stel je samen op basis van visualisaties(1) en gedachten die je al dan niet uitspreekt. Door de gedachte gedurende enige tijd in de beschouwing te houden, kan ze levendig blijven en kan je ze verder doordenken en ontwikkelen. Er komen dan andere, daarmee samenhangende gedachten in het bewustzijn. Aldus ontstaat een geheel van gedachten: een voorstelling.

Als we vertrekkend van een geestelijke gedachte tot een voorstelling komen, kan dat leiden tot gewaarwordingen(2) in het gevoelsleven. Dat zijn als het ware nieuwe gevoelens die niet uit het lichaam voortkomen. Het zijn bronnen van warmte, maar deze warmte is een zielswarmte die niet verterend of opbrandend werkt, veeleer verkoelend en kalmerend.

Via Heinz Grill weten we dat het een engelwezen is dat deze warmte tot bij het etherische hart van de mens brengt. De mens denkt een gedachte dóór en dat wekt de aandacht op van een engelwezen. Als de mens bij deze gedachte kan blijven tot ze levendig wordt, is het de engel die warmte naar de mens brengt. Dankzij deze warmte kan de gedachte verder in een ontwikkeling worden gebracht. Deze warmte is een etherkracht die uit de Zonnesfeer stamt. Daaruit ontstaat dan een gewaarwording bij de mens die in feite een zielswarmte is. Dat is een warmte die leeft in het astrale lichaam. Ze werkt naar buiten toe uitstralend en aangenaam op de omgeving.

Eens we voor een bepaalde gedachte een gevoel hebben ontwikkeld, kunnen we die gedachte ook in het dagelijkse leven in praktijk brengen. De gedachte wordt verankerd in de wilskracht of daadkracht van de mens. Zij wordt vanuit de mens werkzaam naar de omgeving toe. De mens geeft zijn leven en de verbinding met zijn omgeving op die manier mee vorm. Hij coördineert op een fijngevoelige manier zijn handelen. Hij zal vastberadener worden en op die manier echt op zichzelf en zijn omgeving ‘wegen’.

Dit is het proces van de spirituele gedachte die op aarde in een verwerkelijking gebracht wordt. En dat is precies de opdracht van de geïncarneerde mens als individu.

Het hartcentrum in de yogabeoefening

Onder yoga wordt hier verstaan het innemen van houdingen, asana’s genaamd, met het fysieke lichaam op grond van een geestelijke inhoud. We brengen het lichaam in een bepaalde houding vanuit een geestelijke gedachte.

Om dat te kunnen bewerkstelligen, dienen we allereerst onze waarneming naar buiten te richten en rustig en attent te worden. Vervolgens nemen we een bepaalde gedachte in de voorstelling. Bijvoorbeeld: we verzamelen ons van buiten naar binnen. Eens we deze voorstelling duidelijk voor ogen hebben, ontstaat er daarvoor een gevoel. Ten slotte kunnen we dit gevoel omzetten in daadkracht, in een activiteit brengen. Zo brengen we ook het lichaam in een bepaalde houding.

Door deze geordende bewustzijnsactiviteit uit te voeren, verzamelen er zich en creëren we vormende krachten: etherkrachten. Ether heeft als kenmerk dat hij vormend inwerkt op het fysieke lichaam. Daardoor kunnen we dit lichaam beter en esthetischer in een bepaalde (yoga)houding brengen.

Specifiek bij de yogahoudingen ter ontwikkeling van het hartcentrum vertrekken we vanuit vanuit een inhoud, op basis waarvan we een voorstellende activiteit opwekken. Als we dan tot een voorstelling komen, kunnen we de inhoud in de asana rustig beleven.

Ter hoogte van het hartcentrum ligt dus een rustpool, die voortdurend een evenwicht zoekt tussen buiten en binnen, en tussen onder en boven. Voortdurend worden er invloeden van buitenaf waargenomen, opgenomen en beleefd. Deze dienen tot in het hartcentrum te worden opgenomen, zodat ze daar kunnen worden geassimileerd. Het evenwicht tussen buiten en binnen wordt daar – in een ideale situatie – opnieuw tot stand gebracht. Als dit evenwicht er is, kunnen inhouden, ja zelfs idealen, voor de omgeving en, groter bekeken, voor de maatschappij en de wereld worden vrijgesteld.

Uitwerking van een paar yogaoefeningen

De Boomhouding - tadasana

Deze mooie en elegante asana komt fysiek tot stand doordat de beoefenaar op één been gaat staan en het andere been zodanig plooit dat de voet ervan in de liesstreek van het gestrekte been rust. Er zijn ook uitvoeringen mogelijk waarbij de voet van het ene been tegen de binnenkant van de enkel, de knie of de dij van het andere, gestrekte, been geplaatst wordt.

Hoe dan ook wordt de knie van het geplooide been goed naar buiten gedraaid. Er is een zekere samentrekking van de benen naar het heilig been-bekkengebied, wat voor een betere stabiliteit onderaan het lichaam zorgt. De borstkas is mooi opgericht vanuit de borstwervelkolom. Hoofd, nek en schouders zijn ontspannen. De schouderbladen worden enigszins naar elkaar toe gebracht.

De armen zijn eerst gespreid en vervolgens worden de handen vóór de borstkas, ter hoogte van het hartchakra, samengebracht in een atmanjali-mudra-gebaar, dus met de vingers zacht tegen elkaar.

De ogen zijn geopend maar de blik is niet star op een bepaald punt in de ruimte gefixeerd. De beoefenaar houdt een ‘open oog’ voor de omgeving en spant het lichaam niet op om in het evenwicht te blijven. Het evenwicht ontstaat door de controlerende interactie tussen de beoefenaar en zijn omgeving. Het moet telkens opnieuw gevonden worden.

De adem stroomt via de neus vrij in en uit het lichaam en komt tot in het hartgebied.

Het zielsbeeld van deze asana ligt in het ervaren van zichzelf opgericht in de ruimte. Het uitwaaierende bewustzijn, zoals het verstuiven van het water bij een waterval, wordt rustiger en gecentreerd. Deze centrering wordt begeleid door de armen die vanuit een uitspreiding tot in het midden, vóór het hartgebied, tezamen worden gebracht.

De sociale betekenis ligt in het wakker zijn ín en controleren ván onze interacties en relaties met onze omgeving. De steeds wisselende ontmoetingen en ervaringen vergen van het Ik een bepaalde wakkerheid en waakzaamheid, en die kunnen ontstaan als het Ik vanuit een rust en helderheid de omgeving tegemoet treedt.

Het is deze Ik-activiteit die de beoefenaar in tadasana, de Boomhouding, kan leren.

Deze asana is een gunstige voorbereiding op het beoefenen van het Andreaskruis, omdat zij tot een eerste centrering en een eerste evenwicht leidt.

Het Andreaskruis - samdhisthana

Het is dus gunstig het Andreaskruis te beoefenen na de Boomhouding. Er is dan al een zekere concentratie en een zeker gevoel voor het hartcentrum ontstaan. In samdhisthana staan we rechtop op de yogamat met de benen ongeveer drievierde meter uit mekaar. De rug is mooi opgericht, de schouders zijn ontspannen. We brengen de armen gestrekt boven het hoofd en spreiden ze op ongeveer dezelfde breedte als de benen. Dit is de kruisvorm. De handpalmen zijn in eerste instantie naar voren gericht.

Dan draaien we de handpalmen naar elkaar en naar achter toe en komen we op de tippen van de tenen.

Vervolgens strekken we ons uit in beide richtingen: met de armen naar boven en met de benen naar onder toe. De borstkas wordt vanuit de borstwervelkolom opgetild.

De houding van de handen is niet zonder belang. Eerst zijn de handpalmen naar voren gericht: een gebaar van openheid, kwetsbaarheid en overgave. Vervolgens draaien we de handpalmen naar elkaar en naar achter toe: een ontvangend, verzameld gebaar. Tegelijkertijd komen we dan op de tippen van de tenen en verlaten we dus de veilige stabiliteit van de grond. We komen in een ietwat ongemakkelijke en wiebelige houding waarbij we naar een evenwicht dienen te zoeken, zodat we mooi en ontspannen overeind kunnen blijven staan.

Dit zoeken naar evenwicht wordt geholpen door het uitstrekken in beide richtingen, met de armen naar boven en met de benen naar beneden toe. Daardoor ontstaat een centrering in een middelpunt, en dat punt worden we gewaar tussen het derde en het vierde chakra, tussen zonnevlecht en hart-longengebied. Deze centrering zorgt mee voor het evenwicht in de lichaamshouding.

De adem blijft licht en vrij in- en uitstromen via de neus en komt tot in het borstkasflankengebied.

De blik is naar buiten gericht, maar we houden tegelijk ook een ‘oogje’ voor onze eigen binnenwereld. En ook daarmee bewerkstelligen we een zeker balans in de asana.

In het andreaskruis ervaart het individu zich in een eigen zelfgevoel, schrijft Heinz Grill. Het zielsbeeld van deze asana ligt dus in het ervaren van zichzelf. Waarin ervaart het Ik zich? In een eigen zelfgevoel in de eigen innerlijke wereld. Hoe ontstaat dit zelfgevoel? Door de aandacht van buiten het lichaam naar het hartgebied te brengen, en omgekeerd, ontstaat een groter zelfgevoel. We kunnen het zo stellen: onze ledematen fungeren als onze voelsprieten om de buitenwereld gewaar te worden. En deze ‘voelsprieten’ leiden tot in een midden, bij onszelf. In deze asana wordt dat begeleid door de vingers, handen en armen. We brengen er de buitenruimte mee naar binnen, tot in het hartcentrum, maar blijven tegelijk met die buitenruimte verbonden. Letterlijk: omdat we de armen uitgespreid houden en de handen als een soort trechter naar binnen fungeren, tot in een middelpunt. Maar ook met de adem: de adem die tot in het hartgebied, zelfs tot voor het hart komt, is een innige, sensibele ademhaling waarmee we in verbinding kunnen treden met de omgeving maar tegelijkertijd zelf rustig en verzameld bij onszelf kunnen zijn. De adem is niet oppervlakkig, zoals een sleutelbeenademhaling, die erg naar buiten gericht is en niet erg diepgaand en bindend, zoals een wilskrachtige buikademhaling. Via de hartsademhaling maken we evenwel contact met onze eigen innerlijke wereld. We komen dus dichter bij onszelf, zonder evenwel afgesloten te zijn.

De beoefenaar van het Andreaskruis leert dus hoe hij dat evenwicht kan vinden tussen zichzelf en de omgeving, tussen wijdte (manipura-chakra) en een rustig-bij-zichzelf-zijn (anahatachakra). Dat evenwicht is niet gegeven; het is voortdurend in beweging en aan veranderingen vanuit zowel de binnen- als de buitenwereld onderhevig. Net zoals de houding niet ‘gegeven’, niet statisch is. We houden daarbij zowel de buitenruimte als de binnenruimte in het oog. Maar we gaan ook een stap verder: door het middelpunt vóór het hart in de beschouwing te nemen, komen we meer nog dan in de Boomhouding tot een zelfgevoel. Het is de kruisvorm die ons daarbij helpt.

Bovendien, doordat het lichaam in samdhisthana een kruishouding aanneemt, is er een verbinding met het lijden. Het verhaal gaat namelijk dat de heilige Andries of Andreas, een van de twaalf apostelen, en volgens het evangelie een van de eerstgeroepen leerlingen van Jezus, de marteldood stierf, vastgebonden aan een kruis in de vorm van een X.

Het algemene beeld van het kruis doet ook denken aan de kruisdood van Jezus zelf. De marteldood van de heilige, maar ook de kruisdood van Jezus, was een daad van liefde. Jezus Christus stierf heel bewust en vastberaden om de mens te ‘redden’, vooruit te helpen in zijn geestelijke ontwikkeling, in zijn Ik-ontwikkeling.

Ook hier weer is het de kruisvorm die, overdrachtelijk, tot een groter zelfgevoel leidt, met name bij de mensheid.

We zien daarin ook dat liefde en lijden dus nauw met mekaar verbonden zijn. Het streven naar een groter zelfgevoel, naar een ontwikkeld Ik is ons niet zomaar gegeven. Daar moet aan gewerkt worden, via klare gedachten. Ook het zich openstellen voor de ander, zich verbinden met de ander en bij uitbreiding met het leven, is evenzeer geen weg die gaat over rozen. Het vergt moed en doorzettingsvermogen, maar we helpen daarmee niet alleen onszelf, maar de hele mensheid vooruit.

 

(1) Een visualisatie is iets wat je als beeld in je innerlijk zichtbaar maakt, meer bepaald in het gebied waar zich je denken situeert, een 20 à 30 centimeter vóór het voorhoofd.
(2) Als je je aandacht (aandacht is met je gedachten bij iets vertoeven) naar iets richt, word je dat ‘iets’ gewaar. Bijv. je denkt aan je duim en richt ook je aandacht daarnaartoe, dan voel je je duim zelfs als je er niet naar kijkt.

Deze website gebruikt functionele en analytische cookies voor website-optimalisatie en statistieken. Voor meer info lees onzeprivacy policy